-
1 présager
présager [preezaazĵee]〈 werkwoord〉1 voorspellen ⇒ betekenen, vermoeden♦voorbeelden:ça ne présage rien de bon • dat voorspelt niet veel goedsv -
2 laisser présager
laisser présager -
3 préfigurer
-
4 présumer
présumer [preezuumee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vermoeden ⇒ aannemen, veronderstellen♦voorbeelden:être présumé faire qc. • geacht worden iets te doenv1) overschatten2) vermoeden, aannemen
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский